RvD501 (Radio501)

Home » Cover & Origineel » Jerry Lee Lewis in Duet met Little Richard – I Saw here Standing There

Jerry Lee Lewis in Duet met Little Richard – I Saw here Standing There

De Cover en het Origineel: Jerry Lee Lewis in Duet met Little Richard – I Saw here Standing There in "Wat is er Loos in het Diesfeldt?" – 10 juni 2009

De duetten die Jerry Lee Lewis heeft opgenomen, staan op zijn album "The Last Man Standing". Hij is namelijk bij zijn platenlabel de enige van zijn generatie die nog leeft. Alle andere collega artiesten van zijn generatie die bij dit platenlabel onder contract stonden, zijn inmiddels overleden.

Jerry Lee Lewis (Ferriday (Louisiana), 29 september 1935) is een Amerikaanse rock-‘n-rollzanger en pianist. Hij is een van de pioniers van de rock-‘n-roll, en kreeg daarom in 1986 een plaatsje in de Rock and Roll Hall of Fame. Vanwege zijn pionierschap voor de rockabilly kreeg hij ook daar een eervolle vermelding. Lewis’ bijnaam is The Killer.

Jerry Lee Lewis

Biografie

Jerry Lee LewisZijn ouders waren Elmo en Mamie Lewis. Hoewel het gezin arm was, werd er toch een oude piano gekocht. Jerry was zo’n natuurtalent dat hij zichzelf leerde piano spelen. In zijn jeugd begon hij samen met zijn twee neven Mickey Gilley en Jimmy Lee Swaggart piano te spelen. Ze werden bexc3xafnvloed door hun oudere neef Carl McVoy, door de radio en door de muziek die in een Afro/Amerikaanse gelegenheid verderop in de straat werd gespeeld. Lewis ontwikkelde zijn eigen stijl door rhythm & blues, boogiewoogie, gospel en country te mengen. Hij werd al snel professioneel pianist.

Zijn stijl is uniek en onnavolgbaar. Toen hij 13 was, trad hij voor de eerste keer op bij een lokale Forddealer. Zijn vader Elmo ging rond met de hoed en haalde maar liefst 13 dollar op, wat in 1948 veel geld voor het arme gezin was, dat intussen van Ferriday naar Black River was verhuisd. Met zijn vijven (pa, ma, Jerry, zus Frankie Jean en zus Linda Gail) woonden ze er in een erbarmelijke "schuur", een huisje dat niet groter was dan xc3xa9xc3xa9n kamer. Jerry Lee had trouwens nog een oudere broer, maar deze was op achtjarige leeftijd voor zijn ogen doodgereden door een dronken bestuurder. Naarmate Jerry Lee ouder werd (14-15 jaar), schuimde hij de Mississippidelta af om er in kroegen en ruige honky-tonky-bars op te treden.

Zijn moeder had echter een ander idee over de toekomst van Jerry Lee en stuurde hem naar een bijbelschool in Texas. Omdat hij op zijn eerste avond tijdens een eredienst de psalmen in een boogiestijl had begeleid werd hij onmiddellijk van school verwijderd. Daarna begon voor hem een carrixc3xa8re als verkoper van naaimachines. Ook dat draaide op niets uit en omdat de mensen van de muziekstudio’s in Nashville niets in hem zagen, vertrok hij als 21-jarige naar Memphis.

Lewis liet de religieuze muziek achter zich en mengde zich in de snel groeiende rock-‘n-rollgemeenschap. In 1954 bracht hij zijn eerste plaat uit. Twee jaar later werd hij in de studio van Sun Records in Tennessee ontdekt door platenproducer Jack Clement. De baas van Sun Records, Sam Phillips, was op dat moment op vakantie. Lewis werd gevraagd als sessiemuzikant om artiesten als Billie Lee Riley en Carl Perkins te begeleiden. Tijdens de periode als sessiemuzikant maakte hij ook deel uit van de jamsessie bekend als het Million Dollar Quartet, bestaande uit Elvis Presley, Johnny Cash, Carl Perkins en Lewis zelf.

Hij wilde een plaat maken. Samen met gitarist Roland Janes en drummer Van Eaton werd de eerste single opgenomen, Crazy arms. Deze twee vormden jarenlang samen met Jerry Lee een trio. Een bassist was niet nodig, want Jerry Lee zorgde met zijn linkerhand zelf wel voor de baspartij.

In 1957 brak hij door bij het grote publiek met Whole lotta shakin’ goin’ on. Andere hits van de Killer als High school confidential, Great balls of fire, Breathless en You win again volgden in snel tempo.

Lewis’ pianospel werd alom geroemd, het schijnt dat zelfs Elvis Presley ooit heeft gezegd dat wanneer hij zo piano had kunnen spelen, hij direct zou zijn gestopt met zingen. Lewis’ pianospel was niet alleen beroemd vanwege de virtuositeit, maar vooral ook vanwege de dynamiek waarmee het werd gebracht. Hij schopte regelmatig zijn pianokruk aan de kant om vervolgens staand en springend verder te spelen. Zijn wilde speelstijl is te zien in de films High school confidential en Jamboree, en leverde hem ook de bijnaam "rock-‘n-roll-wildeman" op. Zijn speelstijl en techniek zijn later door veel rockpianisten gekopieerd, onder anderen door Elton John, een groot bewonderaar van Lewis.
Schandaal

Het turbulente privxc3xa9leven van Lewis werd tot 1958 succesvol uit het licht van de schijnwerpers gehouden. In dat jaar kwam de Britse pers er tijdens een tournee achter dat de derde vrouw van de toen slechts 23-jarige artiest, Myra Gale Brown, pas dertien jaar oud was, en ook nog eens een achter-achternicht van Lewis. De publiciteit veroorzaakte veel tumult, en zijn Britse tournee werd al na drie optredens gestaakt. Het schandaal achtervolgde Lewis toen hij weer naar de Verenigde Staten terugkeerde, met als gevolg dat hij nagenoeg uit de muziekwereld verdween. De enige hit die hij in die periode had was een cover van het nummer What’d I say van Ray Charles in 1961.

Zijn populariteit in Europa herstelde weer iets, met name in Groot-Brittannixc3xab en Duitsland midden jaren zestig. Op 5 april 1964 nam hij in Hamburg een live-album op samen met de Nashville Teens (overigens afkomstig uit Weybridge, Surrey, Engeland). Dit album, Live at the Star Club, wordt algemeen als een van de beste live rock-‘n-rollalbums aller tijden beschouwd. Een Britse recensent zou jaren later zelfs zeggen dat de Stooges en de Sex Pistols er maar bleekjes bij afstaken.
Omschakeling naar countrymuziek

Een comeback in de Verenigde Staten lukte niet, althans niet in de rock-‘n-roll. Hoewel Lewis met toeren wel weer voldoende geld verdiende, haalde hij geen hitparades met zijn muziek. De producenten probeerden Lewis over te halen om instrumentale platen te gaan maken onder een pseudoniem, op piano en zelfs op klavecimbel. Eind jaren zestig overtuigde Jerry Kennedy van Mercury Records Lewis ervan om over te schakelen naar de countrymuziek. Lewis had countrymuziek altijd al beschouwd als een van de genres waardoor hij zich liet inspireren en besloot de omschakeling te maken. Hij scoorde direct een hit met het nummer Another place, another time. Er volgden meer hits en zelfs hitnoteringen in de Top 100.
Drugsverslavingen en persoonlijke tragedies

Hoewel Lewis altijd al een zware drinker was geweest, zorgde de scheiding van Myra ervoor dat hij meer en meer zijn heil zocht in alcohol en drugs. De tragedie was compleet toen in 1973 Lewis’ negentienjarige zoon Jerry Lee Lewis Jr. omkwam bij een verkeersongeluk. In de jaren zestig was Lewis’ andere zoon, Steve Allen Lewis, verdronken. Lewis’ eigen grillige gedrag in de jaren zeventig had er al voor gezorgd dat hij opgenomen werd met een maagbloeding veroorzaakt door een maagzweer, wat bijna zijn einde betekende. Toen hij daarna opnieuw verslaafd raakte aan de drugs, liet hij zich opnemen in het Betty Ford Center, waar hij slechts xc3xa9xc3xa9n dag bleef.

Tijdens Lewis’ 41ste verjaardag in 1976 vuurde Lewis zijn .357 Magnum af op een blikje frisdrank maar de ricocherende kogel trof zijn bassist Butch Owens vol in de borst.

Slechts enkele weken later was Lewis wederom betrokken bij een wapenincident, ditmaal op Graceland, het huis van Elvis Presley. Lewis was door Presley uitgenodigd, maar de beveiliging was niet ingelicht. Toen de beveiliging Lewis tegenhield bij de ingang en hem vroeg naar de reden va
n zijn komst haalde Lewis weer voor de grap zijn pistool tevoorschijn en grapte dat hij kwam om Presley te vermoorden.
Late carrixc3xa8re

In 1989 werd er een film over het leven van Lewis uitgebracht. Deze film zorgde voor een enorme opleving in de populariteit van de artiest. De film, Great balls of fire, was gebaseerd op het boek van zijn ex-vrouw Myra Gale Lewis. De rol van Lewis werd gespeeld door Dennis Quaid, Winona Ryder speelde de rol van Myra en Alec Baldwin speelde Jimmy Swaggart. Lewis besloot alle nummers voor de soundtrack opnieuw op te nemen, en de soundtrack (en de film) werd een succes.

De publieke ondergang van zijn neef, televisiedominee Swaggart, veroorzaakte echter wederom negatieve publiciteit voor de familie. Toen in 1986 de Rock and Roll Hall of Fame werd opgericht, ging Lewis de Sunstudio weer in, samen met zijn collega’s Roy Orbison, Johnny Cash en Carl Perkins. Ze namen het album Class of ’55 op. Dit was echter niet de eerste keer dat Lewis met deze groep collega’s samenwerkte. Ze hadden al eerder (in 1956) samengespeeld tijdens een plaatopname van Perkins. Presley kwam toen onverwacht langs in de studio en de drie (Lewis, Perkins en Presley) jamden wat. Sam Phillips, de baas van Sun Records, liet de opnamebanden lopen. Phillips belde later Johnny Cash op en nodigde hem uit met de drie anderen samen te spelen. Deze opnamen, voor meer dan de helft bestaand uit gospelnummers, zijn later op CD uitgebracht onder de titel "Million Dollar Quartet". Enkele nummers op dit album zijn Brown eyed handsome man (origineel van Chuck Berry), Don’t forbid me van Pat Boone en Don’t be cruel van Jackie Wilson.

Lewis is nooit gestopt met optreden. In februari 2005 kreeg Lewis een lifetime achievement award. In september 2006 verscheen de CD/DVD Last man standing, opgenomen samen met B.B. King, Eric Clapton, Jimmy Page, Bruce Springsteen, Mick Jagger en Keith Richards. In maart 2007 verscheen deze opnieuw, maar nu met o.a. Buddy Guy, Don Henley, John Fogerty, Norah Jones, Solomon Burke, Tom Jones en Willie Nelson. In maart 2007 trad hij op in de Benelux: in Eindhoven en in Brussel. Op 19 november 2008 gaf hij, samen met Chuck Berry, een optreden in de Heineken Music Hall in Amsterdam en op 26 november in Vorst Nationaal in Brussel. Op 26 juli 2009 zal Lewis weer in Nederland optreden.

Voor review van The Last Man Standing, klik link hieronder!
The Last Man Standing

Review by Stephen Thomas Erlewine

It often seems like there are only two ways for rock, country, and blues veterans to launch comebacks when they’re senior citizens: confront mortality head on or surround yourself with superstar guests to help carry you through a half-hearted stroll through your back catalog, scattering a few new tunes along the way. At first glance, Jerry Lee Lewis’ Last Man Standing seems to fall into both categories: the title suggests that Jerry Lee is in the mood to take a long look back, and certainly the very concept of the album — pairing Lewis with 21 other stars for a succession of duets, often on material that his guests either wrote or made famous — seems like a typical superstar duet record. But the Killer has never been predictable, and nowhere is that truer than it is here, where Jerry Lee treats Mick Jagger, Keith Richards, John Fogerty, Bruce Springsteen, Jimmy Page, and 16 other stars as he treated the Nashville Teens at the Star Club in 1964 — as game amateurs who have to sprint to keep up with the master. This is the only guest-studded superstar album where all the guests bend to the will of the main act, who dominates the proceedings in every conceivable way. Jerry Lee doesn’t just run the guests ragged; he turns their songs inside out, too — and nowhere is that clearer than on the opening "Rock and Roll," the Led Zeppelin classic that is now stripped of its signature riff and sounds as if it were a lost gem dug out of the Sun vaults. Far from struggling with this, Jimmy Page embraces it, following the Killer as he runs off on his own course — he turns into support, and the rest of other 20 guests follow suit (with the possible exception of Kid Rock, who sounds like the party guest who won’t go home on an otherwise strong version of "Honky Tonk Woman").

The label might sell Last Man Standing on the backs of the duet partners — after all, it’s awful hard to drum up interest in a record by a 71-year-old man no matter how great he is, so you need a hook like superstars — but the album by no stretch of the imagination belongs to them. This is completely Jerry Lee’s show from the second that he calls out, "It’s been a long time since I rock & rolled," at the beginning of the record — and those are true words, since he hasn’t rocked on record in a long, long time. Ten years ago he cut the Andy Paley-produced Young Blood, but that was a typically tasteful self-conscious comeback record; it was driven as much by the producer’s conception of the artist as it was the artist himself. The opposite is true here, where the production is simple and transparent, never interfering with the performances; it has the welcome effect of making it sound like there is simply no way to tame Jerry Lee, even though he’s now in his seventies. And that doesn’t mean that this is merely a hard-rocking record, although "Rock and Roll," "Pink Cadillac," and "Travelin’ Band" do indeed rock harder than anything he’s done since the ’70s — so hard that they stand proudly next to his classic Sun records, even if they don’t have the unbridled fire of those peerless sides. No, this album touches on everything that Jerry Lee has done musically through his career, as the furious rock & roll is balanced by pure hardcore country, piledriving boogie-woogie, rambling blues, old-timey folk songs, and, especially, reinterpretations of familiar songs that are so thoroughly reimagined they seem like they were written specifically for Jerry Lee. And he does this the same way he’s always done it: by singing and playing the hell out of the songs. His phrasing remains original and unpredictable, twisting phrases in unexpected ways — and, yes, throwing his name into the mix frequently, too — and his piano is equally vigorous and vital. This is a record that stays true to his music, and in doing so, it’s not so much a comeback as it is a summation: a final testament from a true American original, one that explains exactly why he’s important. But that makes Last Man Standing sound too serious, as if it were one of those self-consciously morbid Johnny Cash records — no, this is a record that celebrates life, both in its joys and sorrows, and it’s hard not to see it as nothing short of inspiring.